Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En hij sloeg hen, den schenkel [17]en de heup, [met] een groten slag; en hij ging [18]af, en woonde op de hoogte [19]van de rots [20]Etam. 17. Hebreeuws, op, nevens, aan, bij de heup, of dij. Het schijnt een spreekwoord geweest te zijn, betekenende de verbreking van 's mensen lichaam, kracht, vermogen. Vergelijk Deut.28:35. Anders, hij sloeg hem met den schenkel op de heup; dat is, hij brak hun de lenden. 18. Van zijns vaders woonplaats naar het zuiden. 19. Of, een steile uitstekende plaats. 20. Een stad, gelegen bij het zuidelijke einde van het gebergte van Juda, op een hoge en zeer vaste rots, waarnevens de beek Etham was lopende, aan de grenzen van Juda en Simeon. Tegenover in Simeons land lag een ander Etham aan de westzijde van het gebergte Juda, naar uitwijzen van de kaarten, 1 Kron.4:32 wordt Etham de stam van Simeon toegerekend. Doch was ook Simeons erfenis eensdeels onder Juda; Joz.19:1.